1. Een aangetast weefsel of orgaan wordt vervangen door een ander weefsel of orgaan.

2. Iemand die bloed geeft aan een ziek persoon.

3. Het lichaam herkent eiwitten op een donororgaan als lichaamsvreemd.

4. Als je afweersysteem jouw eigen eiwitten gaat aanvallen.

5. Antigenen op rode bloedcellen.

6. Bij bloedgroep A zit deze antistof in je bloedplasma.

7. Bij bloedgroep B zit deze antistof in je bloedplasma.

8. Bij bloedgroep AB zit deze antistof in je bloedplasma.

9. Bij bloedgroep 0 zit deze antistof in je bloedplasma.

10. Ik heb bloedgroep A en krijg donorbloed met bloedgroep B. Mijn bloed gaat ...................... samenklonteren.

11. Ik heb bloedgroep AB en krijg donorbloed met bloedgroep 0. Mijn bloed gaat ....................... samenklonteren.

12. Ik heb bloedgroep 0 en krijg donorbloed met bloedgroep AB. Mijn bloed gaat ....................... samenklonteren.

13. Ik ben zwanger en ben resus negatief. Mijn ongeboren baby is resus positief. Ik maak bij de bevalling .......................... antiresus.

14. Ik ben een tweede keer zwanger en heb antiresus in mijn bloed. Mijn ongeboren baby is resus positief. Wat gebeurt er met het bloed van de baby?

15. Hoe noemen we een kind die geboren wordt na problemen met de resusfactor?