1. Weefselvloeistof en bloedplasma noemen we .............................................. milieu.

2. De lucht in je longen noemen we ...................................milieu.

3. De inhoud van je darmkanaal noemen we ...................................milieu.

4. Teveel glucose worden in dit orgaan in de vorm van glycogeen opgeslagen.

5. Ureum ontstaat door de afbraak van deze voedingsstof.

6. Uitscheiding van afvalstoffen en water vindt plaats in dit orgaan.

7. Opslag van vetten vindt in dit deel van de beenderen plaats.

8. Dit deel van het lichaam zal glycogeen omzetten in glucose bij inspanning.

9. Dit hormoon zorgt ervoor dat glucose omgezet wordt in glycogeen.

10. Dit hormoon zorgt ervoor dat glycogeen omgezet wordt in glucose.

11. Door dit bloedvat stroomt zuurstofrijk bloed met voedingsstoffen naar de lever.

12. Door dit bloedvat stroomt zuurstofarm bloed met voedingsstoffen naar de lever.

13. Door dit bloedvat stroomt bloed weg uit de lever.

14. Dit plasmaeiwit, dat helpt bij de bloedstolling, wordt door de lever gevormd.

15. Deze stof, die vetten emulgeert, wordt door de lever gevormd.

16. Na afbraak van dode rode bloedcellen komt deze stof vrij. Je poep kleurt er bruin door.

17. Deze stoffen worden door de lever uit het bloed gehaald en afgebroken.

18. Als je lever ontstoken raakt door een virus heb je dit.

19. Als levercellen afsterven noemen we dat.

20. Via dit bloedvat stroom zuurstofrijk bloed met voedingsstoffen naar de nieren.

21. Door deze bloedvaten stroomt gezuiverd bloed weg van de nieren.

22. Buitenrand van de nieren noemen we zo.

23. Binnenrand van de nieren noemen we zo.

24. Water en afvalstoffen samen noemen we zo.

25. Hier wordt urine na zuiveren verzameld.

26. Dit deel zorgt voor vervoer van urine naar de blaas.

27. Hier wordt de urine tijdelijk opgeslagen.

28. Urine wordt via deze weg uit het lichaam verwijdert.